WITFOKKER AAN HET WOORD |
Kampioen maal kampioen maakt nog
geen kampioen
Door Jeroen de Vries
De verandering in de maatschappij door de jaren heen heeft ook op de geitenfokkerij zijn weerslag gehad. Fokkers werden mondiger en namen de fokkerij in eigen hand.
In Friesland werd het bokkenplan van Steenbeek in de prullenmand gegooid. Volgens Jan Maat uit Luxwoude is de fokkerij er daarna niet beter op geworden. Meer dan vijftig jaar houdt Maat al geiten. ‘Toen ik een jaar of tien oud was woonde ik in Langezwaag naast de school. Aan de andere kant van de school woonde de groenteboer. Die kreeg bij wijze van betaling een geit van een klant, maar wilde er van af. Ik heb bij mijn ouders gezeurd om het dier. Heit wilde er eerst niet aan, maar na aandringen van mem kwam het dier er toch.’ Dat was Mieke, een geit geboren in 1953. Veel geluk had Maat niet met dit dier. Het bracht enkel bokken en tot overmaat van ramp brak de stier los op de boerderij, die haar dodelijk verwondde. Toen moest er volgens heit maar eens een goede geit komen.
Van der Honing had op dat moment geen geiten over. Hij stuurde Maat door naar Mindert Meijer in
Wijnjeterp. Van hem kocht hij eerst Froukje en daarna Trijntje 6. Maat was indertijd lid van de vereniging Katlijk. Hij bleef de vereniging echter niet trouw na een geschil over een bok. ‘De vereniging had de Duitse bok Koch gekocht. Er was niks van die bok bekend en ik wilde mijn geiten daar niet door laten dekken. Dat was toen verplicht. Als je lid was van een vereniging, dan moest je de geiten laten dekken door de verenigingsbok. Ik wilde daar niet aan en verkaste naar de vereniging Hemrik.’
Mondig werd Maat dus zelf ook. ‘Die eigenzinnigheid van alle fokkers heeft er ook toe geleid dat we er door de jaren heen niet echt op vooruit zijn gegaan. Steenbeek had in mijn beginjaren een bokkenplan. Dat betekende dat iedere vereniging een bok toegewezen kreeg. Wanneer het dier goed vererfde, werd het in een andere vereniging ingezet. Het was een soort roulatiesysteem.’
|
|
||||||||||||||||||
Steenbeek was ook inspecteur en ik was echt zenuwachtig wanneer ik met mijn geit voor zijn tafel moest verschijnen. Ik ben zelf ook lang inspecteur geweest. Maar toen was het al de tijd dat wanneer je een AB had verwacht en je dier een B+ ontving, je dit duidelijk liet merken. Bij
Steenbeek, wat overigens een alleraardigste man was, haalde je dat niet in je hoofd.’
Toch werd zijn bokkenplan van tafel geveegd. De verenigingen besloten tijdens een ledenvergadering van de Friese Bond van Geitenhouders dat ze voortaan zelf voor hun dekbokken gingen zorgen. ‘Er zat natuurlijk wel eens een bok tussen die wat minder vererfde. Daar ben je dan als vereniging niet blij mee. Maar het bokkenplan zorgde er wel voor dat er met beleid werd gefokt. Het ontbreekt nu weleens aan visie.’ Visieloos fokken is Maat ook niet geheel onbekend. Maar in zijn beginjaren met het fokken met de Trijntjes was daarvan nog geen sprake. |
|
Met de bok Hadrianus oogstte hij begin jaren zeventig veel succes.
Hadrianus, gefokt door dokter Hagedoorn uit Soesterberg, zorgde ervoor dat de dieren van Maat uitblonken in hoogtemaat. ‘Ze waren voor die tijd erg moderne geiten.’ Dochters Sweachmer Trijntje 17 en 18 hebben in de Nederlandse fokkerij hun sporen achtergelaten. ‘Trijntje 17 heb ik later verkocht aan Post uit Olst. Die geit was een taaie melker. Uit Trijntje 18 fokte ik met de bok Peter van Coehoorn nog Trijntje 23. Op de Nationale tentoonstelling 1975 in Leeuwarden stonden Trijntje 17 en 18 1B en 1A en Trijntje 23 werd toen reservekampioen bij de eenjarige geiten.’ |
|
De bokken van Maat vind je in veel stambomen terug. Sweachmer Eddie en Sweachmer Egbert zijn de bekendste. De laatstgenoemde werd op de bokkenkeurig in Friesland nog afgekeurd. ‘Hij werd toen verkocht naar Overijssel. Daar hebben ze ‘m opgelapt en heeft hij nog bij onder meer Kuipers uit Eibergen en Jongschaap uit Giethoorn voor nakomelingen gezorgd. Een groep afstammelingen van Sweachmer Egbert kreeg op de Nationale in Utrecht een 1A.’
Toch kwam er na jaren van succes het klad erin. ‘Nu sta ik bovenaan de ladder en kan ik nog maar één kant op,’ zei Maat na thuiskomst van de Nationale tentoonstelling in 1975. Door het fokken met Sibbe gebeurde dit dan ook. ‘Mijn geiten zijn aan de top gekomen doordat ze zich onderscheiden van andere dieren. Ze vielen op door hun hoogtemaat. Door het fokken met Sibbe bleven ze kwaliteit houden, maar werden ze wel kleiner. ‘ Door omstandigheden kwam de geitenfokkerij van Maat op een laag pitje te staan. ‘We gingen verhuizen van Langezwaag naar Luxwoude. We kregen indertijd onze dochters en de geiten hadden geen prioriteit. Ik ben melkveehouder en had toen genoeg om handen.’ Het gebeurde wel dat er bokken zonder idee erachter in de stal kwamen. ‘Ik heb bokken aangekocht van wie ik me niet in de achtergrond had verdiept.’ Toen de eerste hobbyfokkers hun dieren gingen onderzoeken op CAE en CL en het gezondheidscertificaat ontvingen ging Maat al snel mee. ‘Ik verwachtte dat de hele meute wel zou volgen, maar dat bleef uit.’ Maat besloot afscheid te nemen van het ziektevrije circuit. ‘Ik had naast mijn tien geiten ook vijftig schapen die ik elke keer moest laten onderzoeken. Ik wil niet zeuren over een paar centen, maar het werd me wat te gek.’ Nu zijn zoons participeren in zijn bedrijf kan Maat meer tijd vrijmaken voor zijn hobby. ‘Voor mij is het een extra winst dat mijn dochter Henny ook belangstelling heeft gekregen voor geiten.’ Jan van Burgsteden attendeerde Maat hier op tijdens een keuring. ‘Jan, zei hij tegen mij. Die dochter van jou is serieus met de geiten.’ Omdat ze destijds meer belangstelling had voor Toggenburger geiten, kreeg ze een geit van Van Burgsteden. Inmiddels heeft ze ook belangstelling voor het Witte ras. ‘Dat is voor mij meer waard dan de prijzen die ik heb gewonnen. Ik weet nu in ieder geval dat mijn stam niet verloren gaat.’ ‘Een goede stam, daar komt vast wel weer eens iets goeds uit’. Hier houdt Maat zich aan vast. ‘Mijn geiten zijn altijd sterke geiten geweest met een goede bovenbouw en krachtig beenwerk. Ze zouden alleen iets luxer kunnen zijn.’ Ooit hoopt Maat zijn lijn nog een keer te kunnen kruisen met de Hiltjes. ‘Ik heb nooit op bloedlijnen gefokt, maar fokken met de Hiltjes van Van der Honing (nu Van der Molen) zou ik toch wel mooi vinden.’ Samen met Sietse van der Wal uit Langezwaag heeft hij nu een bok bij Meekma uit Deinum vandaan. ‘Merilla Anne G. stamt uit de Grietjes van de Praktijkschool uit Oenkerk. Dat zijn dezelfde Grietjes die Jongschaap ooit had. Dat waren luxe geiten.’ |
Maat heeft nu meer dan 150 Trijntjes gefokt en met Sweachmer Trijntje 121, afgelopen zomer ingeschreven met 91 punten, heeft hij weer een beste geit in het hok.
Hij overweegt zelfs om na lange tijd weer eens mee te doen aan de melkcontrole. Want hij mag dan wel meer dan vijftig stamboekbokken gefokt hebben, zijn laatste bokmoeder was een geit uit 1993. |
|
|||||
Maats eigen fokkerij zit weer in de lift, maar heeft zijn twijfels over de fokkerij in het algemeen. ‘Van veel bokken is erg weinig bekend. Neem onze eigen bok, Merilla Anne G. Sietse en ik hebben hier samen tien lammeren van. Daar zitten heus geen acht toppers bij.’
Ook de bokkeuze van veel fokkers laat te wensen over. ‘Veel fokkers jagen de kampioenen na. Maar ik zeg altijd: kampioen maal kampioen maakt geen kampioen.’ |
Dit artikel is verschenen in januari 2008 in "Geitenhouderij"